Hulpmiddelen – Spelling

Spelling… je moet er heel wat voor kunnen.

De spelling van de WERKWOORDEN….
                                                        Werkwoordenschema

Om je te helpen wat afspraken over hoe je het schema moet gebruiken.

1) Begin altijd met jezelf de vraag te stellen of het werkwoord PERSOONSVORM is of niet. (vraag-tijd-of getalsproef) Is het antwoord NEE dan is het werkwoord dat je moet schrijven of: woordenboekvorm (gebruik zo weinig mogelijk letters!!!) of: deelwoordvorm (let op laatste letter als het om een “t-Klank” gaat.. LANGER MAKEN!!!)

2) Is het antwoord JA dan moet je altijd eerst de IK-VORM van het te schrijven werkwoord opschrijven. (De laatste letter van die ik-vorm is erg belangrijk!!)

3) Nu ga je onderzoeken in welke tijd de zin geschreven is Kiezen uit: Tegenwoordige tijd.. NU-tijd (T.T) Verleden tijd.. TOEN-tijd (V.T)

4) Hou in de TEGENWOORDIGE TIJD rekening met de volgende regels.
** Als IK in de zin staat, nooit een extra ‘t’
** Als jij of je achter de PV staat, ook geen extra ’t’, behalve wanneer je het woordje je NIET door jij kunt vervangen. Dan moet je wel een extra ‘t’ schrijven. Bv: slaap/.. je broer? Slaap?.. jij broer? Dat is geen goede nederlandse zin. Dus.. slaap/t je broer?
** In alle andere gevallen waarin het onderwerp ENKELVOUD is, komt er wel een extra ‘t’ achter de ik-vorm.

LET OP!!!!  In de T.T komt er nooit een ‘D’ achter de ik vorm.
** In het geval dat het onderwerp MEERVOUD is, schrijf je de woordenboekvorm (“Hele Werkwoord”)

Tot slot de VERLEDEN TIJD…..

a) De regelmatige werkwoorden.

b) De onregelmatige werkwoorden.

A) Bij deze groep komt er na de ik¬vorm te(n) of de(n) . Dit hangt af van de laatste letter van de ik¬vorm. Is dat de “T “K o F S CH i P” dan komt er TE(N) achter. ..let op de “s” en de “f”, want die kunnen “vals”zijn. b.v Ik reis, laatste letter een s. Deze is vals , want in het MV verandert de s in een z! In zo’n geval hoort deze letter niet bij die van ’t k O f s c h I p en komt er DE(N) achter. Staat er een andere letter als laatste van de ik¬vorm komt er altijd DE(N) achter deze werkwoorden ..Het is je waarschijnlijk al opgevallen dat er een N tussen haakjes staat. Die “n” komt er alleen bij als er sprake van MEERVOUD is. De MEERVOUDS”n” dus

B) En dan de ON¬regelmatige nog… Bij deze groep werkwoorden verandert de klinker van het werkwoord als de TIJD verandert. BV: ik scheld…schold wij schelden…wij scholden Ik fluit……floot wij fluiten…….wij floten.

Om het overzicht compleet te maken… DE GEBIEDENDE WIJS
Wanneer iemand op een erg strenge manier tegen je praat, noemen we dat “gebieden”. Wanneer dit gebeurt schrijf je Geen extra “T “achter de Ik-vorm… Bv: Maak/ dat je wegkomt. Loop/ naar huis!! Enz. Behalve deze werkwoorden zijn er veel andere woorden, de niet-werkwoorden die goed geschreven moeten worden.

SPELLING…een aantal regels die je moet kennen om goed en zonder fouten te kunnen schrijven..

Regel 1 De eeUwieUw klank
Letten op: De U die je niet hoort!!
Voorbeeld: leeUw nieUw

Regel 2 De aaI- ooI- oeI-klank

Letten op: De I die je als J hoort!!
Voorbeeld: knoeI, hooI, graaI.

Regel 3 De NG – NK klank
Letten op: Ik schrijf alleen de NK Klank als ik de K kan horen!! In alle andere gevallen de NG schrijven.
Voorbeeld: koniNG maar koniNKje

Regel 4 De heerlIJk klank
Letten op: De IJ die je hoort als U Je hoort een U, maar je schrijft IJ  Voorbeeld: HeerlIJK, feestelIJK

Regel 5 De aardIg klank
Letten op: De IG die je als UG hoort, je hoort UG, maar je schrijft IG!!  Voorbeeld: moedIG, aardIG.

Regel 6 De T/D klank 
Letten op: schrijven van de laatste letter. Je hoort geen verschil tussen een T of D. Dat verandert wanneer je het woord langer maakt. Gebruik de verlengingsregel dus altijd!!!
Voorbeeld: paarD want paarDen PooT want poTen.

Regel 7 De “tekendief”zie klaverblad….
Letten op: Als je aan het eind van een klankgroep een LANGE KLANK ( AA¬OO¬UU¬EE) hoort, is de “tekendief”de baas. Je schrijft dan een enkel teken, geen verdubbelaar dus!!
Voorbeeld: la – ken Te – ken Regel

Regel 8 De “dubbelzetter” zie Klaverblad!!!
Letten op: Als je aan het eind van een klankgroep hoort, is de “dubbelzetter” de baas. Na zo’n korte klank schrijf je altijd een “dubbele”, twee keer dus.. Voorbeeld: paKken stoFfen

Regel 9 De FV//SZ
Letten op: Aan het eind van een Nederlands woord kan NOOIT een V of een Z staan.
Voorbeeld: grazen maar graS

Regel 10 VakanTIE  Letten op: Je hoort SIE, maar je schrijft TIE!!!  Voorbeeld: notaTIE, funcTIE

Regel 11 HorloGe
Letten op: Je hoort ZJE, maar je schrijft GE!!!!
Voorbeeld: garaGE, bagaGE

Regel 12 CHef
Letten op: Je hoort SJE maar je schrijft CH!!
Voorbeeld: Chips, Chocola

Regel 13 Klinker aan het eind..
Letten op: Hoor je aan het eind van een woord een klinker, dan schrijf je die klank alleen bij de EE zoals je het hoort, dubbel dus!! Bij de andere klinkers een enkele.
Voorbeeld: zEE, pygmEE, dictEE Maar: ParaplU, AmerikA, rondO, taxI

Regel 14 De ‘s aan het eind.. 
Letten op: Als je aan het eind van een woord na een klinker nog een S hoort, schrijf je die bij een EE¬klank eraan vast, na een andere klinker met ‘s!!!  Voorbeeld: paraplu’s, pinda’s, Taxi’s, radio’s MAAR: dictees!!!

Regel 15 SnelhEID, leeftIJD
Letten op: Je hoort GEEN verschil twee Ei/IJ klanken die we kennen. Wanneer echter de klank in het meervoud verandert, weet je dat je de “kippeEI” moet schrijven.
Voorbeeld: SnelhEID-snelheden LeeftIJD¬LeeftIJden

Regel 16 Liggen, leggen, zeggen
Letten op: woordjes met icht, echt, ucht, ocht en acht schrijf je altijd met de CH van zaCHt. Behalve alle vormen van liggen, leggen en zeggen!!

Regel 17 De tussen-s
Letten op: Wanneer je in een samenstelling een -S hoort, schrijf je die s ook! Let vooral op woordjes waarbij het 1e stukje op een s eindigt, of het 2e stukje met een s begint!! Je schrijft er dan namelijk TWEE.
Voorbeeld: bakkerSroom meisjeSStem

Regel 18 De tussen en 
Wanneer het 1e woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat: *in het Enkelvoud op –e eindigt en alleen een Mv heeft op EN… *in het Enkelvoud NIET op –e eindigt en een Mv heeft op EN..
Voorbeeld: *getuigeNverklaring ( Mv van getuige kan alleen getuigEN zijn ) *hoogtEvrees *aspergEsoep, (Mv van asperge=asperges) *hondenhok, * bessensap (Mv= honden, bessen ) *Rijsterbrij, *rodekool (rijst heeft geen meervoud ) (rood is geen zelfst. Naamw ) Dan zijn er ook nog eens ongeveer 100 woordjes die tegen de regel “zondigen”. Je vindt ze in de lijstErbij.

Regel 19 Hoofdletters
Letten op: Behalve aan ’t begin van een zin gebruiken we ook een hoofdletter bij eigennamen. b.v de naam van een land, namen van mensen, automerken enz. Bij een afleiding van een eigennaamgebruiken we GEEN hoofdletter.  Voorbeeld: Jan, Volvo, NoorWegen, maar: noorse, noors

Regel 20 voorkeurspelling 
Letten op: In de spelling van 1954 bestond een voorkeurspelling en een toegelaten spelling. Nu is er nog maar EEN erkende manier om woorden te schrijven. Er is gekozen voor de VOOR-KEURSPELLING.
Voorbeeld: consequent, apotheek exemplaar. En niet: konsekwent, apoteek eksemplaar.

Regel 21 De EN na EE of IE…
Letten op: De KLEMTOON!!! Ligt de nadruk op de EE of IE klank, dan komt er EN achter. Ligt de klemtoon opeen ander deel van het woord, dan komt er na de IE alleen een N!!! Let ook op de TREMA!!! Komt altijd op de laatste e!! Voorbeeld: KnIE= knieën Zee = zeeën Maar: kolOnie = koloniën Ps: Het trema tussen delen van een samenstelling bestaat niet meer. Woorden zoals zeeëgel, zoëven en naäpen worden nu zo geschreven: Zee-egel, zo-even, na-apen!!
Tot zover een opsomming van die spellingregels waar jullie het meest mee te maken zullen krijgen. Er zijn er nog meer en op de hierboven gestelde regels bestaan ook nog eens uitzonderingen. Daar val ik jullie verder niet mee lastig, want het is al moeilijk genoeg!!!